woensdag 21 januari 2015

The Alchemist's Letter

Officiële trailer van de korte animatie film "The Alchemist's Letter". Met John Hurt (V for Vendetta, The Elephant Man, Midnight Express) en Eloise Webb (Cinderella, The Iron Lady). Geregisseerd door Student Academy Award® finalist Carlos Andre Stevens.


Over een jongeman die zijn vaders mysterieuze uitvinding erft.




vrijdag 16 januari 2015

Katharen | Albigenzen

De katharen ("de zuiveren") of Albigenzen waren een religieuze beweging die tijdens de 12e en 13e eeuw een grote aanhang kende in de westelijke Languedoc. Ze lieten zich inspireren door het leven van Jezus Christus, maar hun mystieke en dualistische interpretatie van de bijbelverhalen week ver af van die van de Rooms-katholieke Kerk. Volgens de katharen was Satan almachtig op aarde en leidde enkel de spirituele bezieling van de Heilige Geest tot verlossing. Voor de katholieken was dit een ketterij die hard bestreden moest worden. De Albigenzische Kruistochten maakten een einde aan de politieke bescherming van het katharisme. De Inquisitie ging door met de vervolgingen tot er geen katharen meer waren.

Naamgeving
Degenen die wij tegenwoordig met de naam katharen aanduiden, noemden zichzelf niet zo. Zij noemden zichzelf gewoon "christenen" of "vrienden van God". Zij stelden hun "Kerk van God" voor als de enige ware christelijke kerk. In de volksmond noemde men ze bonhommes en bonnefemmes (‘goede mannen en vrouwen’). In de kronieken van tijdgenoten en inquisitieverslagen werden ze Albigenzen (inwoners van de stad Albi) genoemd.

Het woord Catharos kwam halverwege de 12e eeuw voor het eerst voor in een serie preken van de Duitse monnik Eckbert von Schönau, Sermones contra Catharos. Hij had het dan over christenen in het Rijnland die volgens hem afgeweken waren van de kerkelijke leer. Een halve eeuw later, in 1200, schreef de katholieke theoloog Alanus van Rijsel dat men ze ‘’Kathari’’ noemde.

In 1848 schreef Charles Schmidt de Geschichte der Valdesier und Katharer. In het Frans vertaald werd de titel Histoire et doctrine de la secte des Cathares ou Albigeois, de eerste keer dat het woord 'cathares' in het Frans verscheen.

In de geschriften van Napoléon Peyrat verscheen het woord cathares in 1877 voor het eerst in een positieve betekenis in de Franse taal. Peyrat gaf daar de betekenis aan die hij ontleende aan het Griekse woord katharoi, ‘de zuiveren'. Door de toenmalige populariteit van zijn boeken werd het sedertdien algemeen gebruikelijk om de Albigenzen 'katharen' te noemen.

Evenmin hebben de kathaarse geestelijken zichzelf parfaits (‘vervolmaakten’) genoemd. Het Franse woord ‘parfait’ is afkomstig van de inquisitie. Iemand die het consolamentum had ontvangen, werd door de inquisitie een ‘vervolmaakte ketter’ genoemd, in het Latijn hereticus perfectus, later ingekort tot 'perfectus' of 'parfait'. Het woord ketter is ontstaan uit katharen.

Kathaarse geloof 
Zuiverheid
Het kathaarse geloof eiste een grote zuiverheid van zijn volgelingen. Op aarde was er een onzuivere vermenging van Goed en Kwaad. De menselijke zielen kwamen van God, de lichamen van Satan. De katharen wilden het Goede opnieuw volledig scheiden van het Kwade. Om hun engelenziel te laten terugkeren naar de hemel was het nodig om doordrongen te zijn van de Heilige Geest.

Zo beschikte elke kathaar over zijn eigen goddelijke inspiratie die hem toeliet om de religieuze autoriteit van de Rooms-Katholieke Kerk te negeren en zijn eigen interpretaties over God, Jezus Christus en de bijbel naar voor te schuiven. Omdat de katharen zich meer bezig hielden met het eren van hun eigen goddelijke ziel dan met het eren van hun god, was het katharisme eerder een mystiek dan een godsdienst.

Verlossing van een kwade wereld
In de kathaarse kosmologie lag Satan ofwel Lucifer aan de oorsprong van de aardse wereld. Eerst had God de hemel en de engelen geschapen, toen Lucifer op het toneel verscheen. Hij gaf zich over aan de zonde en verlokte er een aantal engelen mee. Door zijn volgelingen op te stoken tegen God kwam hij aan het hoofd te staan van een opstand. God gooide Lucifer en zijn handlangers uit de hemel. De gevallen engelen kregen spijt van hun zonden en wilden terugkeren naar de hemel, maar daar stak Lucifer een stokje voor. Met de bedoeling om de engelen gevangen te houden schiep Lucifer de aarde en stopte hun zielen in menselijke en dierlijke lichamen. De engelen konden niet ontsnappen uit de stoffelijke gevangenis van het lichaam. Via reïncarnatie zouden hun zielen eeuwig blijven verhuizen van het ene naar het andere warmbloedige schepsel. Toch was er een mogelijkheid om verlost te worden van de kwade wereld. Alleen de katharen kenden de weg naar God. Wie hun sacrament van het consolamentum ontvangen had, zou voor altijd naar de hemel terugkeren. Dat was de enige redding. Wanneer de laatste engel bevrijd was, zou het einde der tijden aanbreken. De aarde hield op te bestaan en veranderde in een vurige hel.

Dualistische varianten
Het kathaarse geloof was dualistisch: in de kosmos waren zowel God als Satan machtig. Gezien het evidente bestaan van het kwaad waren alle katharen het eens dat God onmogelijk de aarde geschapen kon hebben. God was niet verantwoordelijk voor het kwade op aarde; dat had een boosaardige schepper gedaan.

Binnen dit basisgegeven bestonden er meerdere varianten. De belangrijkste waren het gematigde en absolute dualisme. Het gematigde dualisme geloofde dat er oorspronkelijk enkel God was. Hij had Lucifer en zijn volgelingen geschapen als zonen van God. Het absolute dualisme ging daar niet mee akkoord. God had de duivel niet in het leven geroepen, maar Lucifer en zijn volgelingen waren de zonen van Satan. Ofwel was Lucifer onder valse voorwendselen de hemel binnengedrongen, ofwel had hij een brutale aanval gepleegd. Het absolute dualisme geloofde dat er twee eeuwige, onafhankelijke en tegengestelde beginselen aan de oorsprong van de kosmos lagen. De goede God was almachtig in de hemel en had de engelen geschapen. De kwade Satan was almachtig op aarde en had de duivels geschapen. Bijgevolg was de aarde een hel. Het laatste oordeel was overbodig, want het was duidelijk wie waar zou belanden. Mensen hadden geen vrije wil.

Oude en Nieuwe Testament
De katharen zagen zichzelf als goede christenen die trouw het voorbeeld van Jezus Christus volgden. Ze onderbouwden en rechtvaardigden hun leerstellingen met vele gedetailleerde bijbelcitaten. Ze gebruikten dezelfde bijbelteksten als de Rooms-Katholieke Kerk, maar lichtten er specifieke passages uit die hun inzichten ondersteunden of gaven aan sommige teksten een andere interpretatie dan de katholieke. De katharen hadden ook een eigen literatuur zoals Het ritueel, Het visioen van Jesaja, Het boek van Sint-Johannes en Het boek van de Twee Principes. De meeste van die schaarse documenten kwamen uit Noord-Italië.

De katharen verwierpen unaniem de God van het Oude Testament. Jahweh was een jaloerse, wraakzuchtige, meedogenloze en wrede god die almachtig was op aarde. Bijgevolg moest hij wel Satan zijn. Ze aanvaardden veel teksten van het Oude Testament dan ook niet. Nergens werd dat zo duidelijk als in het scheppingsverhaal van Genesis. Volgens de kathaarse versie had de duivelse Jahweh (Satan) de aarde geschapen. In het Hof van Eden werden Adam en Eva bevangen door een lust naar zinnelijke losbandigheid. De slang was de boodschapper van de ware God die de mens kennis van het Goede bracht. Om die reden heeft Satan hen verjaagd. Deze kathaarse interpretatie van het Scheppingsverhaal was volledig tegengesteld aan de katholieke. Abel, Noach, Abraham, Mozes, David en andere nakomelingen waren zonen van Satan die niet gered konden worden. De katharen wezen de Tien geboden af, want Jahweh had ze aan Mozes gegeven. Ze waren wel geïnteresseerd in de duivel van het boek Job, de goddelijke inspiratie van het boek Psalmen en van profeten zoals Jesaja, Jeremia, Ezechiël en Daniël.

De God van het Nieuwe Testament was wel zuiver genoeg voor de katharen. Ze waren trouw aan Jezus Christus, de evangelies, de Handelingen van de apostelen, de Brieven van Paulus en de Openbaring van Johannes. Vooral de intense mystiek van het evangelie van Johannes sprak hen erg aan. God had zijn zoon Jezus naar de aarde gestuurd om zijn naam te prediken, zodat de mensen niet dachten dat Satan de enige macht was. Voortaan was er verlossing mogelijk voor de gevangen zielen van de engelen. Jezus was geboren als een engel uit het oor van zijn moeder Maria. Hij had nooit een menselijk lichaam aangenomen, kon niet sterven of verrijzen. Maria was nooit zwanger geweest; Jezus was nooit gekruisigd. Hij had wel zijn spirituele vermogens doorgegeven aan zijn discipelen, waardoor de katharen nu ook de Heilige Geest aan elkaar konden doorgeven. Zij voelden zich de zonen van Jezus Christus en geloofden dat Jezus spiritueel aanwezig was, als twee of drie katharen bijeen waren.

Kathaarse kerk
Ontstaan
Er bestonden veel oudere dualistische tradities waaraan men de oorsprong van het katharisme heeft willen verbinden, zoals gnosticisme, manicheïsme, paulicianisme, messalianisme en bogomilisme. De meeste historici zijn het erover eens dat enkel het bogomilisme een zekere invloed had op het katharisme, maar men is het niet eens over het tijdstip en de omvang. De Bogomielen hebben contacten gehad met de katharen, maar dat betekent niet dat ze aan de oorsprong van het katharisme lagen. De meest aanvaarde visie is dat de ketterse bewegingen in het westen uit zichzelf ontstaan zijn zonder invloeden van buitenaf. Het is pas in een later stadium dat er toenadering kwam tussen bogomielen en katharen.

In het midden van de 12e eeuw werden er in het westen verschillende ketterse bewegingen gesignaleerd: van Engeland, Vlaanderen, het Rijnland, de Champagne, de Languedoc tot Lombardije. Enkel in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië konden ze zich ontwikkelen tot kerk. Ze stonden het sterkst in de westelijke Languedoc rond Toulouse, Albi en Carcassonne. Vóór 1140 zijn er geen bewijzen van dualisme in het westen. In 1143 of 1144 schreef abt Eberwin van Steinfeld, naar Bernardus van Clairvaux. Zijn brief was het eerste ondubbelzinnige bewijs van dualisme. In 1163 schreef abt Eckbert van Schönau de Sermones contra Catharos aan Reinald van Dassel, aartsbisschop van Keulen. Voor het eerst verscheen de term ‘katharen’.

Parfaits en croyants 
De parfaits (‘vervolmaakten’) waren de kathaarse geestelijken. Zij waren vervolmaakt in de kathaarse leer, hadden het consolamentum ontvangen en waren dragers van de Heilige Geest. Hun aantal werd op 3.000 à 5.000 geschat. De parfaits moesten een leven leiden dat getuigde van morele en spirituele hoogstaandheid. Hun levenswijze was eenvoudig, ascetisch en kuis. Ze droegen een zwart gewaad, maar weigerden verder elk bezit. Ze aten vruchten, groenten en vis. Vlees was verboden, want de zielen van de engelen reïncarneerden in warmbloedige dieren. Bovendien was vlees ontstaan uit geslachtelijke voortplanting. Ze dronken geen wijn en vastten regelmatig. Seks was altijd een zonde. Zwangere vrouwen kregen te horen dat ze een zoon van de duivel droegen of er een demon in hun buik zat. Ze mochten niet liegen, vloeken, woekeren, stelen of doden. Alles dat zich op zijn buik over de grond bewoog, mocht wel gedood worden. Ze zwoeren alle vormen van agressie of geweld af. Kwaad mocht niet met kwaad vergolden worden. Ze brachten hun tijd door met werken, bidden, biechten, boete doen, prediken en consolamentums toedienen. Als een parfait zijn onberispelijke levenswandel niet behield, verloor hij de spirituele bezieling van de Heilige Geest. Dat had niet alleen gevolgen voor hemzelf, maar voor allen die door hem gedoopt waren. Als een parfait een doodzonde beging, vervielen alle consolamentums die hij gegeven had. Daarom stond de kathaarse kerk toe dat het consolamentum één of twee keer herhaald werd.

De croyants waren de kathaarse gelovigen. Zij hadden het consolamentum niet ontvangen en waren niet bezield door de Heilige Geest. In de westelijke Languedoc was een belangrijk deel van de bevolking overtuigd van het kathaarse geloof. Hun aantal werd op 15% à 30% geschat. De croyants leefden zo streng niet als de parfaits en ontvingen slechts het consolamentum, wanneer men dacht dat ze op sterven lagen. Vlak voor hun dood wilden ze de Heilige Geest ontvangen en verlost worden. Als een gedoopte croyant toch niet stierf en zijn zondig leven hernam, verloor hij de Heilige Geest en moest hij het consolamentum later opnieuw ontvangen. Daarom wilden sommige gelovigen liever meteen sterven en hongerden ze zich dood. Dat werd de endura (‘volharding’) genoemd.

Concilie van Saint-Félix-de-Caraman
In 1167 werd te Saint-Félix-de-Caraman een kathaars concilie gehouden. Er waren vertegenwoordigers van ketterse bewegingen uit Italië, Dalmatië, Bulgarije, Griekenland en Klein-Azië afgevaardigd naar het graafschap Toulouse. Vooral Nicetas, de Griekse bisschop van de Bogomielen van Constantinopel, zou zwaar op de besluitvorming gewogen hebben.

Vóór het concilie had de kathaarse kerk al bisdommen in Albi, Italië en Noord-Frankrijk. Een bisschop stond aan het hoofd, de fils majeurs en de fils mineurs (‘oudere en jongere zonen’) trokken rond als inspecteurs en de dekens waren verantwoordelijk voor de kathaarse huizen. Hoewel vrouwen belangrijk waren voor de kathaarse netwerken, werd er zelden beroep op hen gedaan voor deze vier functies.

Tijdens het concilie werd het aantal bisdommen uitgebreid tot zes: Toulouse, Albi, Carcassonne, Agen, Noord-Frankrijk en Italië. De gescheiden groepen katharen van Zuid-Frankrijk, Noord-Frankrijk en Italië werden ondergebracht in een overkoepelende structuur met de bedoeling een kathaarse wereldkerk te vestigen. De reorganisatie heeft maar korte tijd stand gehouden.

Het concilie was om nog een andere reden een belangrijk keerpunt voor het katharisme. Tot dan hingen de westerse katharen voornamelijk een gematigd dualisme aan. Nicetas overtuigde hen dat het absolute dualisme het juiste geloof was. De volgende jaren waren cruciaal voor de verspreiding van het katharisme. Binnen één generatie werd het een geaccepteerd onderdeel van het dagelijks leven. Laat in de 12e eeuw waren de meeste katharen uit de Languedoc en een aantal groepen in Noord-Italië bekeerd tot het absolute dualisme. In de 13e eeuw werd de bewaard gebleven kathaarse literatuur overheerst door het absolute dualisme.

Tegen de Rooms-katholieke Kerk
De katharen keerden zich sterk tegen de Rooms-katholieke kerk. Zij vonden dat deze kerk teveel naar macht en rijkdom streefde dan naar spiritualiteit met als resultante de politieke inmengingen, de kruistochten, de kostbare kerkgebouwen, kunstwerken en liturgieën. Katharen onderwierpen zich niet aan veel katholieke tradities die volgens hen toch geen verlossing zouden brengen:
  • Doopsel: De katholieken waren verkeerd om het dopen met water van Johannes de Doper over te nemen, want Jezus had geleerd om te dopen met een handoplegging. Kinderen konden niet gedoopt worden, omdat ze er de betekenis niet van begrepen. 
  • Huwelijk: Huwen betekende geslachtsgemeenschap. Alleen een huwelijk met God ontsnapte aan de zonde. 
  • Eucharistie: Deze katholieke traditie was volgens de katharen niet door Jezus ingesteld. De katharen braken ook het brood en dronken de wijn, maar zouden nooit zeggen dat het brood en de wijn het lichaam en bloed van Christus waren. 
  • Priesterschap: De katharen kenden geen autoriteit boven hun eigen spirituele ervaringen van de Heilige Geest. Een middelaar tussen god en de mens werd verworpen. Door hun schandelijk gedrag konden de katholieke priesters nooit dezelfde morele status verwerven als de kathaarse geestelijken. 
  • Kruisen en religieuze beelden: Deze waren gemaakt van aardse materialen en zouden uitgroeien tot afgoden. Ook het vereren van heiligen en overledenen kon niet door de beugel.

Politieke bescherming
De katharen stonden onder de bescherming van de heren van Occitanië. Sommige kleine heren wendden hun feodale onafhankelijkheid aan om het katharisme te steunen. Toch waren het niet alleen lokale heren die de katharen de hand boven het hoofd hielden. Van de graven van Toulouse, het huis Trencavel, de graven van Comminges en Foix en de burggraven van Béarn en Couserans kan minstens gezegd worden dat ze de katharen hun gang lieten gaan.

In Occitanië waren de feodale verbanden tussen leenheer en vazal erg los. De vazallen aanvaardden het gezag van de leenheer, maar stonden niet toe dat op hun grondgebied de politieke en economische macht al te zeer aan banden gelegd werd. Ze waren gewend aan hun onafhankelijkheid en trokken zich weinig aan van hogere autoriteiten.

De helft van de lokale heren had zijn eigen grondgebied vrij van bemoeienissen; de rest was leengoed met betrekkelijk geringe tegenprestaties. Om oorlog te voeren nam een leenheer bijvoorbeeld veel vaker huursoldaten in dienst dan dat hij beroep deed op zijn vazallen.

In Noord-Frankrijk waren de feodale verbanden totaal anders. Gedurende de 12e eeuw oefenden de Capetische koningen een sterk gezag uit over hun vazallen. Maar Occitanië maakte geen deel uit van het koninkrijk Frankrijk. Al was de graaf van Toulouse een leenman van de Franse koning, het graafschap bleef onafhankelijk.

Graven van Toulouse
De graven van Toulouse waren de machtigste mannen van de Languedoc. Hun grondgebied was uitgebreid, maar het centrale gezag niet sterk. Hoewel de graven van Toulouse zelf geen katharen waren, hingen er zoveel van hun vazallen, edelen en onderdanen het kathaarse geloof aan dat ze weigerden om op te treden.
  • Raymond V (1148-1194) schreef in 1177 een brief aan de abt van Cîteaux. Hij kon de strijd tegen de kathaarse ketterij niet winnen, had kerkelijke hulp nodig en vroeg zelfs om een optreden van de Franse koning Lodewijk VII: "Het is mij onmogelijk om deze taak tot een goed einde te brengen, omdat de edelen van mijn land ontrouw zijn en samen met een grote menigte het geloof hebben verlaten. Ik durf of kan niets ondernemen. Ik roep dus nederig uw hulp, raad en gebeden om deze ketterij uit te roeien." 
  • Raymond VI (1194-1222) werd beschouwd als de voornaamste verdediger van de katharen. Hij reageerde niet op de oproepen van de Kerk. In mei 1207 bedreigde paus Innocentius III hem: "We zullen alle naburige vorsten dwingen tegen u, als vijand van Christus en vervolger van de kerk, in opstand te komen en al het gebied dat ze kunnen bezetten van u af te nemen, als nog meer plaatsen onder uw gezag geïnfecteerd worden met de smet van ketterse verdorvenheid." In juni 1209 sloot hij zich op het laatste moment aan bij de Albigenzische Kruistochten, maar twee maanden later verliet hij ze weer. Op de concilies van Narbonne (1211) en Montpellier (1211) weigerde hij te helpen bij het bestrijden van de katharen in Toulouse, daarop werd hij voor de derde keer geëxcommuniceerd. Maanden later trokken de kruisvaarders voor het eerst zijn grondgebied binnen. 
  • Raymond VII (1222-1249) kwam in 1216 op de voorgrond, toen zijn vader het volledige grondgebied verloren had. Vanuit zijn provençaalse landgoederen viel hij de kruisvaarders aan. Tegen 1224 had hij het grootste deel van zijn graafschap heroverd. In 1226 werd Raymond VII geëxcommuniceerd en begon de Franse koning Lodewijk VIII aan zijn kruistocht. 

Huis Trencavel
De burggraven van het Huis Trencavel hadden Albi, Carcassonne en Béziers in handen. Ze waren de belangrijkste vazallen van de graaf van Toulouse, maar waren tegelijk leenplichtig tegenover de koningen van Aragon.
  • Raimond-Roger Trencavel (1194-1209) was na de dood van zijn vader vanaf zijn negende jaar opgevoed door een vazal die de katharen beschermde. Hij schaarde zich aan de kant van de katharen. Zijn steden Béziers en Carcassonne weigerden katharen uit te leveren en boden gewapend verzet tegen de Albigenzische Kruistocht. Bij de overgave van Carcassonne werd hij in augustus 1209 opgesloten in een kerker waar hij in november van dat jaar overleed. 
  • Raimond II Trencavel (1209-1247) leidde in 1240 te Carcassonne een mislukte opstand tegen de Franse bezetting. Het duurde tot 1247 voor hij zich definitief onderwierp. 

Comminges, Foix, Couserans en Béarn
De graven van Comminges en Foix, de burggraven van Béarn en Couserans behoorden tot de kleinere heren van de Languedoc. Hun families waren door huwelijken nauw met elkaar verbonden. Ze beschermden de katharen en werkten meestal samen tegen de kruisvaarders. Dat gold voor Bernard IV, graaf van Comminges, Raymond Roger, graaf van Foix, Gaston VI, burggraaf van Béarn en Roger II, burggraaf van Couserans. De vrouw en twee zussen van Raymond Roger van Foix waren kathaarse parfaites. Montségur lag op het grondgebied van Foix.

Kleine heren
De lokale heren van de Languedoc waren de belangrijkste beschermers van de katharen. Een aantal edelen met macht en rijkdom, vooral landelijke adel, schaarde zich achter het katharisme. Hun lokale macht was gebaseerd op talrijke vestingen en versterkte dorpen, hun regionale macht werd geconsolideerd met vele onderlinge huwelijksbanden. De kathaarse beschermheren hadden respect en sympathie voor de parfaits. Ze duldden hen op hun grondgebied en ontvingen hen in hun kastelen. Rond Toulouse waren er enkele castra en dorpen waar veel katharen voorkwamen. Sommige edelen waren sterk bezield door het kathaarse geloof en traden toe tot de parfaits. Het katharisme paste bij hun feodale onafhankelijkheid: zoals de lokale heren vrij waren van het centraal gezag, waren de katharen vrij van de Rooms-Katholieke Kerk. Kleine heren durfden zelfs katholieke goederen aan te slaan. In de dertiende eeuw zouden ze de katharen nog veel actiever beschermen. Koningen, graven en burggraven hadden deze plaatselijke netwerken van kathaarse parfaits, gelovigen, edelen, kasteelheren en hun familiale connecties niet onder controle. Bijgevolg konden de katharen hun geloof openlijk belijden in de Languedoc. Ze reisden vrij door de gebieden en vestigden zich in de steden en op het platteland. Op veel plaatsen zetten ze kathaarse huizen op. Ze hielden er bijeenkomsten, organiseerden debatten en konden in het openbaar prediken.

Rooms-Katholieke reactie
In de tweede helft van de twaalfde eeuw voelde de Rooms-Katholieke Kerk zich ernstig bedreigd door het katharisme. Ze deed meerdere geweldloze pogingen om op te treden tegen de katharen, maar dat bleek niet zinvol zolang ze in bescherming genomen werden door politieke heren en gewone gelovigen. Daarom moest ook de ondersteunende infrastructuur van de kathaarse kerk vernietigd worden. De katholieke autoriteiten legden de verantwoordelijkheid voor de verspreiding van het katharisme bij de graven van Toulouse, het huis Trencavel en de heren van Comminges en Foix. Eerst dienden de Albigenzische kruistochten de kathaarse beschermheren uit het zadel te lichten. Dan kon de Inquisitie de kathaarse parfaits en gelovigen aanpakken. Door de combinatie van kruistochten en inquisitie kwam er een einde aan het katharisme in de Languedoc.

Ketterij
Voor de Katholieke Kerk was het kathaarse geloof ketters. Er was geen compromis mogelijk met hun dualisme. De katholieken geloofden in één almachtige God, schepper van hemel en aarde. Ze duldden niet dat de katharen beweerden dat de duivel de aarde geschapen had en er almachtig was. In de kathaarse kosmologie had God te veel macht verloren aan de duivel. Daarnaast verwierpen de katharen de God van het Oude Testament, kenden ze Jezus geen lichamelijk en aards leven toe en geloofden ze te sterk in hun individuele goddelijkheid. De Katholieke Kerk had in het verleden ervaring opgedaan met dat soort van meervoudige interpretaties van de bijbel. In de eerste eeuwen van haar bestaan had de Kerk de juiste leer vastgelegd en afwijkende geloofsovertuigingen geëxcommuniceerd. In 1054 was het tot het Grote Schisma met de Grieks-Orthodoxe Kerk gekomen, onder ander door een tegengestelde visie over de werking van de Heilige Geest. De katholieken waakten over de orthodoxie. Bovendien profileerden de katharen zich als een alternatieve kerk die zich afzette tegen de Katholieke Kerk en haar religieuze praktijken.

Concilies, missies, debatten en preken
De katholieke bisschoppen van de Languedoc waren machtige heren, maar slaagden er niet in het katharisme te onderdrukken. Op enkele bisschoppen na werden er geen initiatieven daartoe genomen. De lokale bevolking minachtte de parochiepriesters en uitte zijn antiklerikale gevoelens. In de twaalfde eeuw werden er op kerkelijke bijeenkomsten veel veroordelingen van ketterse bewegingen uitgesproken. Op het concilie van Toulouse (1119) en het Tweede Lateraans Concilie (1139) had de katholieke clerus al verzoeken gedaan aan de burgerlijke overheid om ketters aan te pakken. Op het concilie van Reims (1148) verbood paus Eugenius III om ketters in de Gascogne, de Provence of waar dan ook te verdedigen. Op het concilie van Tours (1163) veroordeelde paus Alexander III de ketterij in de Gascogne en de Toulousain. Het Derde Lateraans Concilie (1179) sprak de banvloek uit over de ketters van de Gascogne, Albi en Toulouse. De pausen zonden prelaten op diplomatieke missie naar de heren van de Languedoc. Te Lombers vond er in 1163 een debat plaats tussen vertegenwoordigers van katholieken en katharen. Het ontaardde in wederzijdse verwijten. Er zouden nog meer debatten volgen. Veel predikers uit de orden van de cisterciënzers en de dominicanen werden op de katharen afgestuurd. Alle acties die de katholieken ondernamen om de katharen hun dwalingen te doen inzien, mislukten.

Albigenzische Kruistochten
Dit onderwerp wordt behandeld in Albigenzische Kruistochten.

Inquisitie
Paus Gregorius IX
Nadat de politieke beschermheren van het katharisme gekortwiekt waren, richtte de Katholieke Kerk zich tegen de kathaarse geestelijken en gelovigen. Op het concilie van Toulouse (1229) werd besloten om de katharen te vervolgen. De bisschoppen kregen de bevoegdheden voor opsporing en arrestatie. In elke parochie werden een priester en twee leken ingezworen die in hun gebied naar ketters moesten zoeken. Maar paus Gregorius IX was niet tevreden met het lakse optreden van de bisschoppen. Daarom richtte hij in april 1233 de Inquisitie op. Gregorius benoemde een aantal dominicanen en franciscanen tot inquisiteurs. Zij vestigden zich in Toulouse en Carcassonne, voerden het onderzoek naar de katharen en moesten zich alleen bij de paus verantwoorden. In 1252 stond paus Innocentius IV het gebruik van folteringen toe tijdens de verhoren. De inquisiteurs zouden volharden tot de laatste kathaar uitgeschakeld was.

Orde van de dominicanen
De Orde van de dominicanen vocht in de voorste linie tegen het katharisme. De Spanjaard Domingo de Guzman had zich al sinds 1206 toegelegd op de strijd tegen de katharen, toen hij in 1215 zijn monnikenorde met dat doel oprichtte. In de beginfase waren het predikanten die op verschillende plaatsen zelf het initiatief namen om de katholieke leer uit te dragen. In 1233 echter mochten ze magistraten leveren voor de Inquisitie. Hoewel er ook franciscanen en prelaten bij betrokken waren, namen de dominicanen het grootste deel van het werk op zich. Hun bekwame theologen en juristen werden gevreesde inquisiteurs. De eerste handleiding van de Inquisitie werd in 1244 samengesteld door de dominicaan Jacques Ferrier.

Methoden en straffen
Dorp na dorp spoorde de Inquisitie de katharen op. Ze riep de bevolking bijeen en dagvaardde iedereen. Het onderzoek moest een einde maken aan de steun van leken aan het katharisme. Het was verboden om hulp te bieden aan de katharen in welke vorm dan ook. Het bezit van de bijbel was niet toegelaten, de toegang tot zieken en stervenden werd onmogelijk gemaakt en iedereen werd verplicht een eed te zweren tegen ketterij. De inquisiteurs riepen de dorpelingen op om te bekennen. Wie zich binnen de drie dagen vrijwillig meldde als boeteling en de volledige waarheid vertelde over zichzelf en anderen, zou geen burgerlijke straf krijgen. De verleiding was groot om anderen aan te geven, maar het was ook niet zonder gevaar voor de verklikkers. De inquisiteurs legden alle contacten met de katharen vast. Ze konden overgaan tot huiszoekingen. Katharen die vrijwillig bekenden, moesten boete doen. Ze werden geherhuisvest, moesten een boetekruis dragen, de mis bijwonen, processies volgen en op bedevaart gaan. Katharen die onder dwang bekenden werden overgedragen aan de burgerlijke overheid. Zij kregen geldboetes, geselingen, gevangenisstraffen en verbanningen opgelegd. Hun huizen werden geconfisqueerd of gesloopt. Wie zijn kathaars geloof niet afzwoer, werd levenslang opgesloten of ter dood gebracht door verbranding of ophanging. Er werden tevens overleden katharen uit hun graf gehaald en verbrand.

Verzet
Er zijn gevallen bekend waarbij burgers zich verzet hebben met geweld. Vooral de opgravingen van overledenen werkten provocerend. In conflicten met de stedelijke consulaten gebeurde het dat de inquisiteurs de stad uitgezet werden. Tegen het einde van de dertiende eeuw verhevigde de Inquisitie haar inspanning. Het lokte protest uit in Carcassonne en Albi. Men was verontwaardigd over de arrestatie van vooraanstaande burgers, de inbeslagname van bezittingen en de omstandigheden in de gevangenissen. De belangrijkste verzetsdaad had plaats op 28 mei 1242 in Avignonet. Pierre Roger de Mirepoix, de kasteelheer van Montségur, werd geholpen vanuit het dorp om twee inquisiteurs en heel hun staf te vermoorden.

De laatste katharen
In 1255 vielen de kastelen van Quéribus en Puylaurens. Er bestond geen gestructureerde kathaarse kerk meer in de Languedoc. De meeste kathaarse geestelijken waren gedood, gevangen of gevlucht. Een klein aantal katharen waagden het nog om er zijn geloof uit te dragen. Ze hadden weinig steun, trokken van de ene naar de andere schuilplaats en waren voortdurend in gevaar. Veel katharen hadden hun heil gezocht in Lombardije. In de Ghibellijnse steden van Noord-Italië werden de katharen tamelijk met rust gelaten, maar na 1270 begon de Inquisitie ook daar harder te vervolgen met arrestaties en verbrandingen.

In het begin van de veertiende eeuw wilden de broers Pierre en Guillaume Autier het katharisme nieuw leven inblazen. Ze kwamen uit Ax in het graafschap Foix, vertrokken naar Lombardije om een aantal jaar het kathaarse geloof te bestuderen en keerden in 1299 naar huis terug als kathaarse parfaits. Het was een kleinschalige poging met een beperkt aantal individuen. De inquisiteurs Bernard Gui en Geoffrey d’Ablis waren vastbesloten om de groep die zich rond de Autiers verzameld had, uit te schakelen en verhevigden hun inspanningen. In december 1309 stierf Guillaume Autier op de brandstapel, in april 1310 was Pierre aan de beurt. Van 1318 tot 1325 onderzocht Jacques Fournier, bisschop van Pamiers en later paus Benedictus XII, nog een keer alle kathaarse sporen. In 1321 stierf de laatste gekende parfait Guillaume Bélibaste op de brandstapel. In 1329 werden de laatste vier kathaarse gelovigen verbrand in Carcassonne.

Katharen en manicheïsme 
De Kerk beschouwde in de tijd van de katharenvervolging de katharen als manicheeërs, volgelingen van Mani. Kerkvader Augustinus, die zelf een tijdje manicheeër was geweest, had een soort determinatietabel van ketterijen opgesteld, met daaronder het manicheïsme. Van alle ketterijen vond Augustinus het manicheïsme het meest verwerpelijk. En alleen van deze ketterse stroming moesten volgens hem de aanhangers gedood worden. De Katholieke Kerk beriep zich hierop en verleende aan het doden van katharen zo vanuit hun standpunt een rechtsgeldige status. In veel literatuur wordt tegenwoordig geconcludeerd dat er geen verband was tussen de katharen en het manicheïsme.

Culturele achtergrond
In Occitanië golden ten tijde van het katharisme drie kernwaarden:
  • pretz: respect, edelmoedigheid, opkomen voor zwakkeren; 
  • paratz: gelijkwaardigheid; 
  • convivenzia: verdraagzaamheid; respect voor de meningen van anderen. 
Deze begrippen waren belangrijk in het leven in deze streek in die kathaarse tijd. Ook zijn hier de liederen terug te vinden die als onderwerp de "hoofse liefde" hebben. Troubadours waren geliefde gasten op de kastelen om liederen te zingen en verhalen te vertellen. In deze streek en tijd zijn ook zeer geavanceerde muziekinstrumenten ontstaan die nu nog te zien zijn in het kasteel Puivert bij de gelijknamige plaats. In Occitanië kwamen vele volkeren met hun verschillende culturen en gebruiken vreedzaam bijeen, wat een levendige en zeer welvarende handel tot gevolg had. Deze welvaart van de Occitaanse edelen irriteerde de Noord-Franse edelen. Niet uit te sluiten valt, dat hun deelname aan de diverse kruistochten tegen de katharen ook ingegeven werd door deze jaloezie en hebzucht. De vele ontmoetingen met verschillende volkeren en culturen brachten uiteraard niet alleen economische maar ook technische vooruitgang. Ook opvallend was de rol van de vrouw in deze samenleving. Zij was zeker niet ondergeschikt aan de man en kon ook aangesteld worden als parfait.

donderdag 15 januari 2015

Christelijke kabbala | Cabala

De christelijke kabbala (vaak als Cabala geschreven) is een kabbalistische traditie die stamt uit de periode van de renaissance, toen christelijke geleerden in aanraking kwamen met de mystieke teksten van de joodse kabbala, waarna ze deze concepten trachtten te verenigen met christelijke mystieke denkbeelden.

Pico della Mirandola
Pico della Mirandola Giovanni Pico della Mirandola (1463 - 1494), een student van Marsilio Ficino aan diens Florentijnse Academie, gaf de opdracht tot het vertalen van Hebreeuwse teksten en introduceerde zo de joodse mystiek in Italië.

Na zijn studies canoniek recht aan de universiteit van Bologna, studeerde Pico, die al Grieks en Latijn beheerste, in de periode 1480-1482 Hebreeuws, Aramees en Arabisch bij Elia del Medigo in Padua. Deze del Medigo vertaalde voor Pico ook Hebreeuwse manuscripten naar het Latijn. In Florence kwam hij in aanraking met Lorenzo de Medici, maar het liep bijna slecht voor hem af nadat hij verliefd werd op diens nichtje. Pico wilde er met het meisje vandoor gaan, maar werd op bevel van de echtgenoot van het meisje opgepakt en in de gevangenis gesmeten. Toen hij dankzij Lorenzo de Medici vrijkwam, trok hij zich terug in Perugia om van zijn wonden te genezen. "Het was daar," zo vertelde hij in een brief aan Lorenzo, "dat de voorzienigheid zekere boeken in mijn handen legde. Het waren Chaldeeuwse boeken vol mysterie." In die boeken las hij over de mystieke kabbala en over hermetische schrijvers zoals Hermes Trismegistus. De kabbala en de hermetica werden in de tijd van Pico geacht even oud te zijn als het Oude Testament, wat voor hem de reden was om ze een bijna bijbelse status te verlenen. Pico's eigen behandeling van de thema's in die boeken was vrij syncretistisch, want hij betrok er elementen bij uit vele verschillende bronnen. In zijn "Redevoering over de Waardigheid van de Mens" uit 1486, waarin hij mogelijkheden onderzoekt om tot ware, volledige kennis te komen, blijkt deze aanpak duidelijk: Pico combineerde hierin platonisme, neoplatonisme, aristotelisme, hermetisme en kabbala.


Johannes Reuchlin
Johann Reuchlin (1455 - 1522), was een Duitse humanist en vooraanstaand geleerde in het Grieks en Hebreeuws. Na Mirandola in Italië te hebben ontmoet, ging hij Hebreeuws studeren bij een Joodse arts, Jakob ben Jehiel Loans, waarop hij het werk "Arte Cabbalistica" in 1517 schreef.


Balthasar Walther
Balthasar Walther (1558 - circa 1630), was een Silezische [1] arts. In de jaren 1598, 1589 vertrok hij op pelgrimstocht naar het Heilige Land om daar van mensen in Safed meer te leren over kabbala en joodse mystiek. Zelf claimt hij zes jaar te hebben gespendeerd aan deze reizen, maar het waren eerder verschillende kortere uitstappen. Er is geen enkel werk van betekenis van hem bekend over de christelijke kabbala, maar hij onderhield een aanzienlijke verzameling manuscripten over magie en kabbala. Zijn betekenis voor de geschiedenis van de christelijke kabbala ligt eerder hierin, dat zijn ideeën en leerstellingen een diepgaande invloed hebben uitgeoefend op het oeuvre van de Duitse theosoof Jakob Böhme. In het bijzonder Böhmes "Veertien Vragen over de Ziel" uit 1621 is aan hem schatplichtig.

Athanasius Kircher
Athanasius Kircher was een Duitse jezuïetenpriester en veelzijdig geleerde. Hij schreef in 1652 uitgebreid over kabbala en bracht daarbij nieuwe elementen aan uit het Orphisme en de Egyptische mythologie. Zijn bekendste werk op dat gebied is "Oedipus Aegyptiacus", dat hij zelf illustreerde met een door hem aangepaste levensboom.


Christian Knorr von Rosenroth
Christian Knorr von Rosenroth (1631–1689) was een christelijke Hebraïcus die de kabbala bestudeerde, in de overtuiging daar bewijzen voor de christelijke leer aan te treffen.

Johan Kemper
Johan Kemper (1670-1716) was een Hebreeuwse leraar die verbonden was aan de universiteit van Uppsala in de periode 1697 tot 1716. Hij was waarschijnlijk ook de leraar van Emanuel Swedenborg. Kemper, die voorheen gekend was als Moses ben Aaron van Cracow, was als vroegere aanhanger van het judaïsme bekeerd tot het Lutheranisme. Tijdens zijn verblijf in Uppsala schreef hij een driedelig werk over de Zohar, getiteld "Matteh Mosche" (De Staf van Mozes). Daarin trachtte hij aan te tonen dat de Zohar de christelijke doctrine van de Drievuldigheid bevatte. Deze overtuiging bracht hem ertoe om een letterlijke vertaling naar het Hebreeuws van het Evangelie volgens Matteüs te maken, met een kabbalistisch commentaar erbij.

Ramon Llull
Ramon Llull (Geboren in 1232/33, Ciutat de Majorca, nu Palma de Mallorca?, Mallorca nu in Spanje, gestorven 1315/16, Tunis) was op zoek naar een universeel systeem en compendium van alle kennis, dat hij "Ars Magna" (1305–08: "De Grote Kunst") noemde. Llull maakte gebruik van logische methodes om te trachten de dogma's van de christelijke theologie te bewijzen. Hierbij combineerde hij symbolische notatie en tabellen om alle vormen van kennis te combineren en voor te stellen, theologie, filosofie en de natuurwetenschappen inbegrepen.


Bron: Wikipedia

Hermetische kabbala | Qabalah

De hermetische kabbala (of in het Engels Qabalah geschreven) is een westerse, niet-joodse esoterische (Esoterie = kennis die slechts voor ingewijden toegankelijk is) en mystieke traditie. Voor magische genootschappen zoals de Golden Dawn en de Rozenkruisers vormt zij de filosofische basis. De hermetische kabbala kan beschouwd worden als een voorloper van de New Age en Wicca-bewegingen. Hermetische kabbala valt te onderscheiden van joodse kabbala en christelijke kabbala. Zij verschilt vooral daarin van de joodse, dat het een amalgaam is van veel verschillende, soms tegenstrijdige invloeden, maar toch deelt het heel wat concepten met de joodse kabbala.

De hermetische kabbala put uit een groot aantal bronnen, waaronder de joodse kabbala, westerse astrologie, alchemie, heidense religies (in het bijzonder Egyptische, Griekse en Romeinse riten), neoplatonisme, Rozenkruisers, gnosticisme, vrijmetselarij en tantra (geschriften die behoren tot esoterische hindoeïstische of boeddhistische tradities). Bij tarot was deze school bepalend voor de occulte interpretatie van de kaarten, die door "The Hermetic Order of the Golden Dawn" werd uitgewerkt.


Verschillende tradities
Er zijn verschillende kabbalatradities: de traditionele kabbala, de christelijke kabbala en de hermetische kabbala.

De christelijke kabbala is het product van het Italiaanse renaissancedenken dat elementen uit de joodse kabbala en uit de hermetische mysteriën met elkaar vermengde. Zo kwam Cosimo de Medici, stichter van een Platoonse academie en een gepassioneerd verzamelaar van manuscripten, in 1490 in bezit van het Griekse manuscript van de Hermetica van Hermes Trismegistus. Hij was zo overtuigd van de waarde van dit document dat hij Marsilio Ficino de opdracht gaf om het te vertalen. De Hermetica was van grote invloed op de zogenaamde 'christelijke kabbala' zoals die aan de Medici Academie werd onderwezen. Pico della Mirandola vertaalde de belangrijkste kabbalistische teksten en gaf zelf de aanzet tot speculaties over god waarbij hij eigen 'kabbalistische' inzichten en magie aanwendde. In 1492 werden de joden uit Spanje verdreven en veel joodse geleerden vestigden zich in Italië, dat door het werk van Pico al vertrouwd was met hun teksten. Eind 15e eeuw was de christelijke kabbala ook een vehikel geworden in handen van katholieke theologen die er een intellectuele hergeboorte van het geloof mee wilden bewerkstelligen. 


Dr. John Dee (1537-1608), de Elizabethaanse filosoof, ontwikkelde samen met Edward Kelly het systeem van de "Enochiaanse magie", dat later, in de 19e eeuw zou worden uitgebreid door MacGregor Mathers. Hij deelde de ideeën van Pico della Mirandola en Agrippa en produceerde twee voor de geschiedenis van het occultisme belangrijke werken. het eerste, Monas Hieroglyphica, leverde het materiaal voor de ideeën van Johann Valentine Andrae, auteur van minstens een allegorie van de Rozenkruisers. Op Andraea's werk bouwde de Golden Dawn in de 19e eeuw dan weer verder. Het tweede werk van Dr. John Dee, "True and Faithfull Relation" werd later door Mathers van The Order of The Golden Dawn enorm uitgebreid (hij ging zelfs zo ver om een eigen 'Enocheaans schaakbord' te maken).


Het concept van Goddelijkheid
De aard van de Goddelijkheid is een van de centrale thema's waarmee de hermetische kabbala zich bezighoudt. Haar opvatting hierover verschilt erg van die van monotheïstische godsdiensten. Zo is er in de hermetische kabbala geen sprake van een strikte scheiding tussen god en mens. Haar idee van het ontstaan van het materiële universum uit emanaties van een godheid leunt sterk aan bij het neoplatonisme. Deze emanaties ontstaan uit drie toestanden die geacht worden de schepping vooraf te gaan. De eerste, een toestand van volledig nietszijn is gekend als "Ain"; de tweede, "Ain Suph" (onbegrensdheid) wordt beschouwd als een verdichting, concentratie van Ain; de derde toestand, "Ain Suph Aur" (grenzeloos licht) ontstaat door een 'beweging' van Ain Suph en haar schittering genereert de eerste emanatie van de schepping.


De sefirot
De emanaties die ontspruiten uit Ain Suph Aur zijn tien in getal en worden sefirot genoemd. Vanuit Ain Suph Aur neemt Kether, de eerste sefira van de kabbalistische levensboom, vorm aan. Kether op zijn beurt emaneert de rest van de sefirot. In totaal zijn er dus 10 sefirot gevormd: Kether (1), Chokhmah (2), Binah (3), Daath, Chesed (4), Geburah (5), Tiphareth (6), Netzach (7), Hod (8), Yesod (9) en Malkuth (10), waarbij Daath als 'De Verborgene' geen nummer krijgt. Elke sefira op zich wordt beschouwd als een knooppunt (nexus) van goddelijke energie die vaak beschreven wordt als "Het goddelijk licht". Dat goddelijk licht stroomt vanuit het niet-manifeste via Kether in het manifeste. Die lichtstroom wordt op de kabbalistische levensboom voorgesteld als een soort bliksemstraal die door alle sefirot gaat in de volgorde van hun ontstaan.

Elke sefira is de nexus van goddelijke energie en elk heeft een aantal kenmerken (attributen), waardoor de kabbalist de aard van de sefira kan begrijpen. Zo heeft de sefira "HOD" de volgende attributen: Glorie, perfecte intelligentie, de tarotkaarten met een 8, de planeet Mercurius, de Egyptische god Thoth, de aartsengel Michael, de Romeinse god Mercurius en het alchemistische element kwikzilver. De kabbalist zal dan mediteren over deze veelheid aan attributen en zodoende een dieper begrip verwerven in de aard van elke sefira.


Tarot en de Levensboom
Hermetische kabbalisten beschouwen de tarotkaarten als de 'sleutels' tot de Levensboom. De 22 troefkaarten en de Nar worden vaak "de Grote Arcana" of "De Grotere Mysteriën" genoemd, overeenkomend met de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet en de 22 paden van de kabbalistische levensboom. De aas tot en met de 10 van een kaart in elke kleur correspondeert met de 10 sefirot in de 4 kabbalistische werelden. De 16 hofkaarten worden op hun beurt dan weer gerelateerd aan de klassieke elementen (vuur, lucht, aarde, water) van de 4 werelden. Terwijl de sefirot de aard van God beschrijven, vormen de paden die hen verbinden voor de kabbalist manieren om God te leren kennen.



Hermetische Orde van de Golden Dawn
Hermetische kabbala bereikte haar hoogtepunt in de Orde van de Golden Dawn. Deze 19e-eeuwse organisatie hield zich bezig met ceremoniële magie waarbij zij kabbalistische concepten zoals bijvoorbeeld de kabbalistische levensboom en de sefirot versmolt met elementen uit de Egyptische en Griekse godsdienst. Zij breidde het systeem van de engelenmagie van John Dee verder uit en liet ook oosterse concepten (vooral hindoeïstische en boeddhistische) toe. Dit alles binnen de structuur van een esoterische orde, geïnspireerd op de vrijmetselaars en de Rozenkruisers. Aleister Crowley is als lid van de Golden Dawn de belangrijkste, en zeker de bekendste exponent van de hermetische magie (door hem "Magick" gespeld). Veel van de rituelen van de Orde werden door hem gepubliceerd en later in een boek verzameld door Israel Regardie. Crowley is samen met de kunstenares Frieda Harris ook de auteur van een opmerkelijke Thoth tarot, door hem "The Book of Thoth" genoemd, waarin de kaarten een positie op de kabbalistische levensboom krijgen en verbonden worden met letters uit het Hebreeuwse alfabet. In zijn boek "Liber 777" illustreert hij zijn eclectische methode door in een tabel correspondenties te geven voor de tien sferen en de tweeëntwintig paden van de kabbalistische levensboom. Zo correspondeert bij hem Chesed met Jupiter, Isis, de kleur blauw, Poseidon, Brahma en een amethist.


Na de Golden Dawn
Dion Fortune, een geïnitieerde van Alpha et Omega, schreef The Mystical Qabalah, dat nu als het standaardwerk en de beste introductie over de moderne hermetische kabbala wordt beschouwd.

Pat Zalewski is een van Jack Taylors studenten die zelf weer een student was uit de Nieuw-Zeelandse school van Robert Felkin.

Samael Aun Weor schreef uitvoerig over kabbala in verschillende religies zoals de Egyptische, Heidense en Centraal-Amerikaanse religies. 'The Initiatic Path in the Arcana of Tarot and Kabbalah' is te beschouwen als een samenvatting van zijn werk op dit gebied.


Bron: Wikipedia

Kabbala

De kabbala of kabbalah is een joods religieus filosofisch systeem dat beweert inzicht te geven in de goddelijke natuur. Kabbala is een Hebreeuws woord dat 'ontvangst' of 'openbaring' betekent. 

Oorsprong
"Kabbala" refereert aan een esoterische (Esoterie = kennis die slechts voor ingewijden toegankelijk is) dogmatiek over God en het universum, die als openbaring aan uitverkoren heiligen uit een ver verleden zou zijn overgedragen, en die aan slechts enkele bevoorrechte mensen zou worden overgeleverd.

Vroege vormen van joods mysticisme bevatten oorspronkelijk enkel empirische leer. Veel later kreeg het, onder invloed van neoplatonische en neopythagorische filosofie, een speculatief karakter. In de middeleeuwen breidde het zich enorm uit met de uitgave van de mystieke tekst Sefer Jetzira (Boek der Schepping; een joods boek waarvan het auteurschap traditioneel wordt toegeschreven aan de aartsvader Abraham. Het is een kabbalistische tekst waarin veel magische zaken beschreven worden. Het boek beschrijft hoe het universum werd geschapen door de God van Israël). Het werd het object van systematische studie van de uitverkorenen, die de "baale ha-kabbala" genoemd werden, oftewel de "bezitters of meesters van de kabbala". Later raakten studenten van de kabbala bekend onder de naam "maskilim","de verlichten". Vanaf de dertiende eeuw ontwikkelde de kabbala een uitgebreide literatuur, naast en vaak in tegenstelling tot de talmoed (bevat de commentaren van belangrijke rabbijnen en andere schriftgeleerden op de Tenach, veelal in de vorm van discussies tussen voor- en tegenstanders van een bepaald standpunt).


De meeste vormen van de kabbala leren, dat iedere letter, ieder woord, getal en accent van de tenach (de bijbel van het jodendom. De Tenach bevat 39 Bijbelboeken die ook in het Oude Testament voorkomen) een verborgen betekenis bevat. Verder onderwijzen zij de methodes om achter de interpretatie van deze verborgen betekenissen te komen.

Sommige historici die in religie zijn gespecialiseerd beweren dat we de naam kabbala enkel zouden moeten gebruiken voor de mystieke religieuze systemen die na de 12e eeuw ontstonden; zij gebruiken andere termen om te verwijzen naar esoterische joodse mystieke systemen van voor de 12e eeuw. Andere historici vinden dit onderscheid te willekeurig. Volgens hen is de kabbala van na de 12e eeuw een voortzetting van de eerdere mystieke wortels en elementen. Om deze reden vinden zij, dat het juist is om de term kabbala te gebruiken voor joodse mystiek uit de eerste eeuw. Orthodoxe joden zijn het oneens met beide gedachtestromingen, aangezien zij het idee verwerpen dat de kabbala belangrijke historische ontwikkelingen en veranderingen onderging.

Sinds het einde van de 19e eeuw, met de komst van de benadering van de "joodse studies", wordt de kabbala ook bestudeerd als een hoogst rationeel systeem voor het begrip van de wereld, in plaats van een mystieke benadering hiervan. Een pionier op dit gebied was Lazar Gulkowitsch.

Kabbalistische Boom des Levens met tien Sefirot

Voornaamste joodse teksten
Het eerste boek over de kabbala dat is geschreven, en dat nog altijd bestaat, is de Sefer Jetzira ("boek van de schepping"). De eerste commentaren op dit kleine boek werden geschreven in de 10e eeuw en de tekst zelf wordt zelfs al in de 6e eeuw geciteerd. De historische oorsprong ervan is onduidelijk. Vandaag de dag bestaat het uit diverse recensies, die tot 2500 woorden beslaan. Zoals voor vele joodse mystieke teksten geldt, was de Sefer Jetzira op zo'n manier geschreven, dat het onbegrijpelijk is voor mensen die het lezen zonder uitgebreide achtergrond in de tenach en de midrasj.

Het tweede belangrijke joodse mystieke werk is de Bahir ("verlichting"), ook wel bekend als "De Midrasj van Rabbi Nechoenja ben haKana". Het bestaat uit ongeveer 12.000 woorden. Het is voor het eerst gepubliceerd in de Provence in 1176, en velen geloven dat de auteur Rabbi Nehuniah ben haKana was, een talmoedgeleerde uit de eerste eeuw. Anderen geloven dat het boek niet lang voor de publicatie ervan is geschreven.

Het belangrijkste werk uit de joodse mystiek is de Zohar (זהר "Pracht" of "Schittering"). Het is een esoterisch mystiek commentaar op de Thora, geschreven in het Aramees en Hebreeuws. Volgens orthodox-joodse overleveringen is het in de 2e eeuw geschreven door rabbijn Shimon Bar Yochai. In de 13e eeuw beweerde een Spaanse jood, Moshe de Leon genaamd, dat hij de tekst van de Zohar had ontdekt, die vervolgens in de joodse wereld werd gepubliceerd en verspreid. Een befaamde seculiere historicus en atheïstisch 'kabbalageleerde', Gershom Scholem, maakte aannemelijk dat de Leon zelf de auteur is van de Zohar. Volgens hem gebruikte de tekst 12e-eeuwse Spaanse grammatica en zinswendingen, en had de auteur geen goede kennis van het land Israël. De Zohar bevat veel van het materiaal dat in de Sefer Jetzira en de Sefer Bahir staat en breidt dit uit. Ongetwijfeld is de Zohar het ultieme werk van de kabbalistiek.


Kabbalah Center 
De interesse in de kabbala kreeg in de tweede helft van de 20e eeuw een stimulans door het controversiële Kabbalah Center van Philip Berg (1929-2013) in Los Angeles. Dit centrum trekt vele niet-joden aan, waaronder bekende artiesten als Madonna, Demi Moore, Ashton Kutcher, Mick Jagger, Ariana Grande, Britney Spears en Lindsay Lohan. Het centrum krijgt veel negatieve kritiek van joodse organisaties, en wordt gezien als een mengeling van kabbalistische terminologie en beïnvloed door new age. De instelling zou weinig raakvlakken hebben met de originele kabbala. 

Ondanks de populariteit van het Kabbalah Center, is dit niet de enige organisatie die kabbala onderwijst. De oorspronkelijke kabbala wordt uit authentieke bronnen, namelijk de geschriften van de grote kabbalisten wereldwijd onderwezen door de non-profit organisatie Bnei Baruch.


Bron: Wikipedia

Mandaeërs

Mandaeërs (ook gespeld als mandaeën of mandeeën) zijn de aanhangers van een oude godsdienst die voornamelijk in het grensgebied tussen Iran en Irak wonen. Hun aantal is kleiner dan 100.000; waarschijnlijk slechts enkele duizenden. Na de Tweede Golfoorlog en de daarop volgende Iraakse burgeroorlog alsook drooglegging van de Iraakse moerassen is het aantal mandaëers in Irak sterk teruggelopen. In Irak zijn de mandaëers traditioneel onderdeel van de Moerasarabieren. 


De term "mandaeërs" is afgeleid van menda, het mandaïsche woord voor 'kennis'. Bedoeld wordt: kennis van God. Op grond hiervan worden de mandaeërs wel als gnostici gezien.

Tezamen met een aantal andere, inmiddels uitgestorven religieuze gemeenschappen worden ze in de islamitische literatuur ook wel Sabiërs genoemd. De benaming "Sabiërs" is volgens sommigen afgeleid van saba, het mandaeïsche woord voor 'dopen', volgens anderen van Sabeërs, de bewoners van Saba.


De mandaeïsche religie is dualistisch van aard en schrijft de doop, het gebed, het vasten en het geven van aalmoezen voor. Het mandaisme wordt veelal ook als een syncretische (fuserende) religie gezien. 

De Mandaeërs erkennen een aantal profeten, waaronder Adam, Seth, Sem en (boven al) Johannes de Doper. De taal van de mandaeërs, het Mandaïsch, is een tak van het Aramees. Alle religieuze mandaeën-manuscripten werden geschreven in deze taal. Het belangrijkste heilige boek van de mandaeërs is de Ginza Raba ofwel "De Grote Schat", ook bekend als het "Boek van Adam".


Bron: Wikipedia